Op een regenachtige dinsdag bezoek ik Roy Simons en zijn opa Jo Reintjens op de Humcoverstraat in Meerssen, de locatie van de privécollectie van Roy. Roy vertelt dat hij de privécollectie is begonnen, omdat zijn opa altijd inspirerende verhalen vertelde over zijn tijd in de mijnen. ‘Toen ben ik zelf dingen gaan opzoeken op internet over het mijnverleden. Ik ben spullen gaan kopen via Marktplaats. Nu krijg ik ook veel van mensen, omdat ze het leuk vinden dat ik dit verleden in stand wil houden.’ Hij laat twee boekjes zien die bestemd waren voor buitenlandse werknemers, om kennis te maken met de Nederlandse taal en om wat meer over de mijnen en Limburg te weten te komen. Zijn opa vertelt dat aanvankelijk de communicatie met deze werknemers stroef verliep. ‘Die taal was een probleem voor ons Limburgers. Je kwam nooit met een buitenlandse taal in aanraking.’
Hij was 17 toen hij in de mijnen ging werken. In die tijd was dat heel normaal, iedereen werkte in de mijnen. ‘Voor ik in de mijnen kwam, heb ik in een kruidenierswinkel gewerkt. Daar was ik loopjongen, maar daar kon je niet veel aan verdienen. Ik had 4 of 5 gulden per week. Ik had vrienden, die werkten toen al op de OVS in de mijnen. Die hadden een beetje meer, die kregen 8 gulden. Mijn vader zei dan, als ik meer wilde, dat ik ook naar de OVS moest gaan. Dat heb ik gedaan, in 1951. Je zat weer met je vrienden bij elkaar, dat was gewoon leuk.’
Hij vertelt verder dat hij veel met mensen van andere nationaliteiten heeft gewerkt. Bovengronds was het contact minder intensief, omdat veel buitenlanders werden ondergebracht in gezellenhuizen en daardoor moeite hadden om te integreren in de Limburgse samenleving. Maar ondergronds werkte iedereen samen, ongeacht welke nationaliteit. ‘Je moest elkaar dingen leren. Er waren ook buitenlanders die altijd zeiden: Ik niet verstehen, ik niet verstehen! Die wilden gewoon niet. Ze probeerden eronder uit te komen. Maar er waren er ook die het wel graag wilden, die wel de taal gingen leren. Er zijn er ook veel gebleven, die geïntegreerd zijn.’
In 1965 kondigde minister van Economische Zaken Joop den Uyl aan dat de mijnen moesten sluiten. Het was goedkoper om gas te winnen dan om kolen te delven, dus de mijnen waren niet langer nodig. Dat was slecht nieuws voor Zuid-Limburg, waar bijna iedereen mijnwerker was. Daar was jarenlang de komst van fabrieken en andere vormen van werkgelegenheid tegengehouden, omdat die werknemers nodig waren in de mijnen. Toen werd aangekondigd dat de mijnen gingen sluiten kwamen er wel wat fabrieken die overheidssubsidie ontvingen om de mijnwerkers nieuw werk te bieden, maar daar is volgens meneer Reintjens weinig van terecht gekomen. ‘De mijnwerkers werden gewoon aan de kant gezet. Er waren wel werkgevers die subsidie kregen, maar die zijn allemaal de fles op gegaan. Ze zeiden dat de mijnwerkers niet geschikt waren, maar wilden wel de subsidie,’ vertelt hij.
Maastrichts transformatie van industriestad naar kennisstad heeft dus desastreus uitgepakt voor de mijnwerkers, die in de nieuwe kenniseconomie moeilijk werk konden vinden. De universiteit vormde weliswaar de nieuwe economische motor van Maastricht en Zuid-Limburg, maar bood geen werkgelegenheid aan de groep arbeiders die door de sluiting van de mijnen werkloos waren geworden.
Meneer Reintjens denkt met weemoed terug aan zijn tijd in de mijnen. Het mooiste vond hij het kameraadschap onder de arbeiders. ‘Bovengronds moest je niks van Piet hebben, maar ondergronds was Piet je kameraad. Dan werden er grapjes gemaakt, en dat was normaal. Je moet de sfeer erin houden, want je zat er iedere dag 8 uur met dezelfde mensen.’ Hij vertelt ook dat zijn kameraden hem soms in de maling namen. In de pauze zat hij altijd een beetje te dutten, omdat hij vermoeid was door het zware werk. Dan pakten iemand een hamer en sloeg hard op een ijzeren plaat. ‘Dan schrok ik mij een hoedje!’
Gelukkig heeft hij nooit zware lichamelijke klachten aan zijn werk in de mijnen overgehouden. Wel heeft hij een litteken op zijn schouder door een ongeluk. ‘Dit litteken is gekomen nadat er een “klok” bovenop mijn schouder was gevallen. In eerste instantie had ik het niets in de gaten maar opeens zat mijn hele hand vol bloed. De snee in mijn schouder hebben ze bovengronds, in de verbandkamer, dicht geniet. Dat was pijnlijk, dan ze deden daar pure alcohol op om de wond te ontsmetten. Dit werd gedaan om een zwarte streep, van het kolenstof, te voorkomen.’
Na het interview laat Roy zijn collectie zien. Hij heeft een indrukwekkend aantal attributen verzameld die het verhaal vertellen van het Zuid-Limburgse mijnverleden. Zijn opa is trots, en blij dat hij zijn kleinzoon met zijn verhalen heeft kunnen inspireren om zoiets moois op te zetten.
©Zicht op Maastricht
Hij was 17 toen hij in de mijnen ging werken. In die tijd was dat heel normaal, iedereen werkte in de mijnen. ‘Voor ik in de mijnen kwam, heb ik in een kruidenierswinkel gewerkt. Daar was ik loopjongen, maar daar kon je niet veel aan verdienen. Ik had 4 of 5 gulden per week. Ik had vrienden, die werkten toen al op de OVS in de mijnen. Die hadden een beetje meer, die kregen 8 gulden. Mijn vader zei dan, als ik meer wilde, dat ik ook naar de OVS moest gaan. Dat heb ik gedaan, in 1951. Je zat weer met je vrienden bij elkaar, dat was gewoon leuk.’
Hij vertelt verder dat hij veel met mensen van andere nationaliteiten heeft gewerkt. Bovengronds was het contact minder intensief, omdat veel buitenlanders werden ondergebracht in gezellenhuizen en daardoor moeite hadden om te integreren in de Limburgse samenleving. Maar ondergronds werkte iedereen samen, ongeacht welke nationaliteit. ‘Je moest elkaar dingen leren. Er waren ook buitenlanders die altijd zeiden: Ik niet verstehen, ik niet verstehen! Die wilden gewoon niet. Ze probeerden eronder uit te komen. Maar er waren er ook die het wel graag wilden, die wel de taal gingen leren. Er zijn er ook veel gebleven, die geïntegreerd zijn.’
In 1965 kondigde minister van Economische Zaken Joop den Uyl aan dat de mijnen moesten sluiten. Het was goedkoper om gas te winnen dan om kolen te delven, dus de mijnen waren niet langer nodig. Dat was slecht nieuws voor Zuid-Limburg, waar bijna iedereen mijnwerker was. Daar was jarenlang de komst van fabrieken en andere vormen van werkgelegenheid tegengehouden, omdat die werknemers nodig waren in de mijnen. Toen werd aangekondigd dat de mijnen gingen sluiten kwamen er wel wat fabrieken die overheidssubsidie ontvingen om de mijnwerkers nieuw werk te bieden, maar daar is volgens meneer Reintjens weinig van terecht gekomen. ‘De mijnwerkers werden gewoon aan de kant gezet. Er waren wel werkgevers die subsidie kregen, maar die zijn allemaal de fles op gegaan. Ze zeiden dat de mijnwerkers niet geschikt waren, maar wilden wel de subsidie,’ vertelt hij.
Maastrichts transformatie van industriestad naar kennisstad heeft dus desastreus uitgepakt voor de mijnwerkers, die in de nieuwe kenniseconomie moeilijk werk konden vinden. De universiteit vormde weliswaar de nieuwe economische motor van Maastricht en Zuid-Limburg, maar bood geen werkgelegenheid aan de groep arbeiders die door de sluiting van de mijnen werkloos waren geworden.
Meneer Reintjens denkt met weemoed terug aan zijn tijd in de mijnen. Het mooiste vond hij het kameraadschap onder de arbeiders. ‘Bovengronds moest je niks van Piet hebben, maar ondergronds was Piet je kameraad. Dan werden er grapjes gemaakt, en dat was normaal. Je moet de sfeer erin houden, want je zat er iedere dag 8 uur met dezelfde mensen.’ Hij vertelt ook dat zijn kameraden hem soms in de maling namen. In de pauze zat hij altijd een beetje te dutten, omdat hij vermoeid was door het zware werk. Dan pakten iemand een hamer en sloeg hard op een ijzeren plaat. ‘Dan schrok ik mij een hoedje!’
Gelukkig heeft hij nooit zware lichamelijke klachten aan zijn werk in de mijnen overgehouden. Wel heeft hij een litteken op zijn schouder door een ongeluk. ‘Dit litteken is gekomen nadat er een “klok” bovenop mijn schouder was gevallen. In eerste instantie had ik het niets in de gaten maar opeens zat mijn hele hand vol bloed. De snee in mijn schouder hebben ze bovengronds, in de verbandkamer, dicht geniet. Dat was pijnlijk, dan ze deden daar pure alcohol op om de wond te ontsmetten. Dit werd gedaan om een zwarte streep, van het kolenstof, te voorkomen.’
Na het interview laat Roy zijn collectie zien. Hij heeft een indrukwekkend aantal attributen verzameld die het verhaal vertellen van het Zuid-Limburgse mijnverleden. Zijn opa is trots, en blij dat hij zijn kleinzoon met zijn verhalen heeft kunnen inspireren om zoiets moois op te zetten.
©Zicht op Maastricht